Bij het begin van het bevolkingsonderzoek naar cervixcarcinoom werd geadviseerd bij vrouwen van 35 jaar en ouder twee- tot driejaarlijks een uitstrijkje van de cervix te maken. Men wil op die manier cervixcarcinoom in een vroeg stadium opsporen, zodat een curatieve behandeling mogelijk is. Hierbij ging men uit van de veronderstelling dat maligne afwijkingen van het epitheel van de baarmoederhals pas vanaf het 35ste jaar optreden. Verschillende onderzoekers wijzen evenwel op het bestaan van maligne en premaligne cervixafwijkingen bij vrouwen die jonger zijn dan 30.